DE AFDAMMING VAN HET SLOE

Foto afdamming SloedamDe jaren 1868 - 1873 zijn van grote betekenis geweest voor Arnemuiden en zeker voor de Arnemuidse vissers. Vanwege de afsluiting van het Sloe ten behoeve van de spoorwegverbinding naar Vlissingen moesten de bakens verzet worden. De directe vaargeul naar open zee werd afgedamd. Daarvoor in de plaats werd het Arnekanaal gegraven door de oude Arne naar het kanaal door Walcheren. Het kanaal werd in april 1873 officieel geopend. Het nieuwe kanaal voldeed echter niet aan de eisen. Het nam voor de vissers teveel tijd in beslag om naar de visgronden te zeilen. Zo bleef er geen andere keus over dan om Vlissingen of Veere als thuishaven te kiezen.  
Foto veerpont De afsluiting van het Sloe bracht ook verbeteringen met zich mee. Zo werd er een grintweg aangelegd naar Middelburg. Ook kwam er een veerpont over het kanaal, de kleinste van Zeeland. Via het veertje kon men over het Arnemuidse voetpad met de vele bruggetjes naar Middelburg lopen.

Ook kregen we een mooi spoorwegstation. Kortom, Walcheren en ook Arnemuiden werd daardoor uit z'n isolement gehaald. De verwachtingen voor een economisch herstel waren dan ook hoog gespannen. In Vlissingen werd de scheepswerf De Schelde gesticht. De Stoomvaartmaatschappij Zeeland kwam in de vaart. De loodsdienst breidde zich fors uit. De stoomtram verscheen op Walcheren en de treinverbinding kwam tot stand tussen Goes en Vlissingen. Zo gonsde het van de activiteiten. Maar helaas, de armoede kreeg men de deur niet uit.

Zo beschikte Arnemuiden in 1872 over 38 hoogaarzen voor de garnalenvisserij. De meeste schepen waren zwaar belast met een hypotheek, zodat de schippers veelal met handen en voeten gebonden waren aan de kruidenier, de bakker en de werfbaas. Ze voeren onder de letters ARM. Maar al te vaak was dat letterlijk en figuurlijk zo. Met de platbodem-hoogaarzen konden de vissers kort onder de kust en de zandbanken vissen. Na de afdamming van het Sloe vertrokken de eerste pioniers naar Vlissingen, het Land van Belofte. Op 25 februari 1873 vertrok Blaas de Quelerij met z'n vrouw Johanna Dingemanse en 8 kinderen. Op 2 oktober 1874 volgde de familie De Ridder en op 30 oktober 1874 de familie Blaas van de Gruiter. Zo waren de eerste schapen over de dam. In Vlissingen was er een goede afzet voor de vishandel en de sociale omstandigheden waren daar beter dan in Arnemuiden.

In de jaren na 1920 kreeg Arnemuiden een ware uittocht te verwerken. Het was toen een armoedige toestand met de visserij, die veelal met levensgevaar met de kleine houten hoogaarzen in de Westerschelde moest worden bedreven. Vooral in de wintermaanden sloeg de armoede en kommer toe. Men was dan op de goedheid van de bakker en de kruidenier aangewezen, hoewel deze mensen ook hielpen daarbij de grootste nood te lenigen. Zo was dit ook voor velen een gegronde reden om maar op te trekken naar het Land van Belofte. Want daar hadden de kinderen tenminste eten voor en na schooltijd en klompen aan de voeten. Men kon daar bij het gemeentebestuur aankloppen voor bijstand. Toen de eersten er goed en wel zaten was de stroom niet meer in te dammen. Er was geen houden meer aan. Hele families trokken op naar Vlissingen. Op school zag je plotseling lege banken en je begreep het al: die waren ook naar Vlissingen vertrokken. Zo raakte je van de ene week op de andere je vriendje of vriendinnetje kwijt. Maar, even plotseling als het was begonnen, hield de uittocht op.

Zo ontstond er in de loop der tijd een kolonie van Arnemuidenaars in Vlissingen, die toch weer in bepaalde wijken ging samen wonen. Ze konden maar moeilijk afstand doen van hun gewoonten en tradities. Het heeft dan ook lang geduurd voordat de Arnemuidenaars op gingen in de Vlissingse burgerij. Toch bleef Arnemuiden trekken. Enkele gezinnen konden het niet bolwerken en keerden als 'spijtmigranten' terug, veelal uit heimwee. Met nieuwjaar en pinksteren kwamen de Vlissingse Arnemuidenaars bijna allemaal weer terug op het oude nest. Want hoge dagen moesten in Arnemuiden gevierd worden. Voor enkele dagen moesten ze dan ingekwartierd worden bij familie. Ze kwamen dan met het spoortreintje aan, blij dat ze weer op oude bodem waren. Daar moest vanzelf een neutje op gedronken worden. Men was weer familiair bijeen, de familieband werd weer eens flink aangehaald. Men kon er daarna weer even tegen aan, oude bekenden werden ontmoet en ouderwetse liedjes waren weer gezongen (van 'Napoleon waar zijt gij gebleven' en 'Als ik op Neerlands bergje stond, keek ik het zeegat in'). En zo keerde men weer voldaan terug, met vele herinneringen aan het mooie en goede van voorheen. Maar de tand des tijds slijt. Het werden er elk jaar minder. De opgroeiende jeugd had weinig boodschap meer aan het oude nest. Wel bleven de vissers en hun vrouwen de Arnemuidse klederdracht trouw. En hun namen verraden nog hun afkomst, zoals Van Belzen, De Nooijer, Marijs, Meulmeester, De Ridder, Siereveld, Schroevers, enz. Hun grootouders zijn haast alle afkomstig uit Arnemuiden.

© G. de Nooijer


Terug naar Inhoudsopgave